Serc

Geschiedenis Nijkerk

2500 voor Christus

In het gebied dat later Nijkerk zou gaan heten, woonden al in de steentijd de eerste mensen. Tussen 2700 en 2400 vóór Christus was er een nederzetting dichtbij een groot merengebied (de latere Zuiderzee). De mensen, die in de nederzetting leefden, vingen vis voor hun dagelijkse voedsel. Ze verbouwden ook graan en jaagden op wild. In het voorjaar en de zomer woonden de mensen aan de mondingen van riviertjes en kreken. In de herfst en winter trokken ze zich terug op hoger gelegen gronden.
De kustlijn lag toen een stuk noordelijker dan tegenwoordig. Door het stijgende water verdween deze nederzetting in de golven. Langzamerhand kalfde steeds meer land af, totdat in de late Middeleeuwen dijken werden aangelegd.
Archeologen hebben voorwerpen van deze prehistorische nederzetting opgegraven in wat nu Zuidelijk Flevoland is, zoals potscherven, vuurstenen en een stenen bijl.

De Oostermolen

Al vroeg hadden de hertogen van Gelre door dat op allerlei zaken belasting geheven kon worden. Voor oorlogsvoering, onder ander met de bisschop van 't Sticht (nu de provincie Utrecht), was veel geld nodig. Een nieuw verschijnsel in het Hollandse landschap waren molens.

 

De hertog besloot het 'recht op de wind' te gaan verlenen, met als praktisch gevolg dat mulders (molenaars) belasting moesten betalen voor het laten draaien van hun molen met windkracht. Zo kreeg de mulder van de Oostermolen, de oudste molen van Nijkerk, in 1357 dit 'recht op de wind' van hertog Reinout III.

 

De Oostermolen stond tot 2008 op het Molenplein. Als windmolen deed de molen eeuwenlang dienst bij het vermalen van graan tot meel. In 1920 brandde de bovenbouw van de Oostermolen af; de stenen onderbouw bleef staan en werd in de jaren '90 een gemeentelijk monument. Ondanks de status van monument en ondanks felle protesten uit de samenleving werd de romp van de molen in 2008 gesloopt.
De vrijgekomen ruimte wordt gebruikt om woningen, winkels en een parkeergarage te bouwen.

Rond de 9e eeuw

Vanaf de 9e eeuw kwamen er definitief mensen wonen in het gebied van Nijkerk-Arkemheen, in de nederzettingen Ark en Bokhorst. Ark lag, net als de prehistorische nederzetting, op veengrond dichtbij het merengebied (toen inmiddels met de naam Flevo). Bokhorst lag landinwaarts op hoger gelegen zandgrond.
In de 9e eeuw was Ark een gehucht met vier boerderijen. De boeren hadden namen zoals Nameco, Oza, Oenga en Oenga de Oude. Op de veenakkers werd boekweit verbouwd. Vis werd gevangen als aanvulling op het voedsel. In het omringende moeras werd hout en riet gewonnen.

Het Flevo-merengebied veranderde langzamerhand in de Zuiderzee. Omdat de zeespiegel bleef stijgen en de bodem daalde doorinklinking, werd ook de middeleeuwse nederzetting Ark uiteindelijk door de zee opgeslokt: 'Ereck est absorpte'. Restanten van Ark zijn teruggevonden in Zuidelijk Flevoland.
Gelukkig bleef dit lot de nederzettingen op de hoger gelegen gronden bespaard. Beetje bij beetje nam het aantal boerderijen toe en begon Nijkerk te groeien.

de vroege Middeleeuwen tot 1.800

In de vroege Middeleeuwen verspreidden evangeliepredikers het Christendom in Nederland. Niet zonder problemen, zoals in 754 toen Bonifacius in Dokkum werd vermoord. Op de Veluwe predikte de rondreizende Ludger (742-809). Zo werd het latere Nijkerk een plaats met een katholiek geloof.
Op verschillende plekken ver van Nijkerk ontstonden kloosters. Welgestelde families lieten een zoon of dochter intreden, waardoor een deel van de erfenis (geld, grond en/of boerderijen) in het bezit van deze kloosters kwam. Deze werden zo in de loop der tijd machtige grootgrondbezitters. De kloosters die in Nijkerk bezittingen hebben gehad, bevinden zich in de Duitse plaatsen Elten, Werden en Paderborn.

Tot ongeveer 1800 waren veel middelgrote en grote boerderijen in Nijkerk verbonden aan één van de genoemde kloosters. Tijdens de Franse overheersing (1795-1813) vervielen alle goederen van kloosters aan de Staat der Nederlanden. De grond en boerderijen werden verkocht aan mensen met veel kapitaal.

Tussen 1.000 en 1.500

Op de hoger gelegen zandgronden ten zuidoosten van Nijkerk ligt het buurtschap Appel. In 2008 werd hier een belangrijke middeleeuwse versterking ontdekt, een zogenaamde walburg. Het ovale burgterrein van ongeveer 0,5 ha werd omgeven door een aarden wal en een gracht. Daarbinnen lagen verschillende houten boerderijen en een werkplaats van een smid, die tevens bronsgieter was. Het benodigde ijzer werd in de directe omgeving van de walburg uit moerasijzererts gewonnen. Later werd binnen de omwalling op een apart omgracht terrein een houten toren of opslagplaats gebouwd. De walburg lijkt tussen de 11e en de 16e eeuw continu gebruikt te zijn geweest.

Het is nog niet zeker welke functie de walburg heeft gehad. Mogelijk deed het complex dienst als bescherming van de in Appel gelegen boerderijen en landerijen van de abdij van Elten. De abdij van Elten had kort voor het jaar 1000 in Appel een aantal boerderijen en landerijen gekregen van de Hamalandse graaf Wichman. Later kwamen daar door schenkingen van enkele van Wichmans kleinkinderen meer goederen bij. De abdij van Elten behoorde samen met het klooster Abdinghof in Paderborn tot de belangrijkste grootgrondbezitters van Nijkerk en omstreken. Mogelijk was de walburg de voorloper van het latere huis Kemna, van waaruit de abdij haar bezittingen in Nijkerk bestuurde.
Een andere mogelijkheid is dat het aardwerk iets te maken heeft met de winning van ijzer in de Gelderse Vallei en op de Veluwe en het transport daarvan. IJzer lijkt in deze periode een van de belangrijkste peilers te zijn geweest waarop macht en aanzien waren gefundeerd.